• Hindi
  • Sanskrit
  • English
  • Portuguese
  • French
  • Dutch
  • Introcduction
  • Chapter 1
  • Chapter 2
  • Chapter 3
  • Chapter 4
  • Chapter 5
  • Chapter 6
  • Chapter 7
  • Chapter 8
  • Chapter 9
  • Chapter 10
  • Chapter 11
  • Chapter 12
  • Chapter 13
  • Chapter 14
  • Chapter 15
  • Chapter 16
  • Chapter 17
  • Chapter 18
  • Epilogue
  • 40 Verses
  • Gita in Dutch

    Hoofdstuk 18

    [Home]

    VERLOSSING DOOR VERZAKING

     

    1. Arjuna zei: Ik begeer te weten waartoe verzaking[1] dient en waartoe de respectievelijke zelfverzaking[2] dient, O Heer Krishna[3].

     

    DEFINITIE DER VERZAKING EN OFFER

     

    1. De Heer Krishna zei: De wijzen noemen het verzaken van handelingen, die door begeerte worden ingegeven, zelfverzaking (sannyasa). Het afzien van de vruchten van alle handeling wordt door de wijzen onthouding (tyaga) genoemd[4]. (Zie ook 5.01, 5.05, en 6.01)
    2. Sommige filosofen verklaren dat alle vruchtdragende activiteit dient te worden gestaakt, maar er zijn ook anderen die erop houden, dat men activiteit inzake offers, barmhartigheid en ascese nimmer moet laten varen.
    3. O Arjuna, luister nu naar wat Ik u uiteenzet over verzaking. Verzaking is, zoals gezegd wordt, drievoudig.
    4. Activiteiten in verband met offers, barmhartigheid en ascetisch leven dienen niet te worden gestaakt, maar te worden verricht. Want offers, barmhartigheid en ascese reinigen de verstandigen.
    5. Al deze activiteiten dienen te worden verricht zonder dat men er iets voor terug verwacht. Ze dienen te worden verricht uit plichtsbetrachting, is mijn vaste overtuiging, O Arjuna.

     

    DRIE TYPEN VAN OFFERS

     

    1. Voorgeschreven plichten dient men nimmer te verzaken. Als men als gevolg van begoocheling zijn voorgeschreven plichten staakt, noemt zulks verzaking de geaardheid onwetendheid.
    2. Wie zijn voorgeschreven plichten staakt omdat hij ze lastig vindt, of uit vrees, wordt geacht te handelen in de geaardheid hartstocht. Deze vorm van handelen leidt nimmer tot de hoogte die men door verzaking bereikt.
    3. Maar wie zijn voorgeschreven plicht vervult uitsluitend omdat ze moet worden gedaan, en alle gehechtheid ook de begeerte naar de vruchten laat varen – zo’n verzaking behoort tot de geaardheid goedheid, O Arjuna.
    4. Degenen die geen afkeer hebben van onaangename arbeid, noch gehecht zijn aan aangenaam werk in de geaardheid goedheid, kennen wat betreft hun handelen geen twijfel.
    5. Het is trouwens onmogelijk voor iemand, die in een lichaam leeft, volledig van handeling af te zien; maar wie afziet van de vruchten van handeling, die beoefent waarlijk verzaking.
    6. Wie niet van verzaken weet, vallen na de dood de drievoudige vruchten van zijn handelen toe – de gewenste, de ongewenste en die daartussenin. Maar degenen die zich in het ascetisch leven bevinden behoeven niet van de vruchten van hun handelen te lijden of te genieten.

     

    VIJF FACTOREN VOOR HET HANDELEN

     

    1. Leer van Mij, O Arjuna, deze vijf factoren voor het verrichten van alle handelingen, zoals deze uiteengezet zijn in de Sankhya-filosofie:
    2. De zetel van handeling (het lichaam) en de handelende (het verschijnsel ik), de verschillende organen, de diverse soorten van werkingen (bewegingen, ingespannen pogingen, wilsdaden) en ook de Voorzienigheid als de vijfde.
    3. Wat een mens ook doet naar lichaam, geest of woord, hetzij goed, hetzij slecht, wordt door de vijf factoren veroorzaakt.
    4. En aangezien het zo is, heeft hij, die – door zijn ongeoefende rede[5]- zijn individuele zelf alleen aanziet voor de handelende, geen inziet, want zijn denken is fout[6].
    5. Wie niet gedreven wordt door de ik-gerichtheid[7] en niet verward is van verstand, doodt niet, zelfs al doodt hij deze volkeren[8]. Evenmin wordt hij door zijn doen en laten gebonden.
    6. Kennis, het doel der kennis en de kenner zijn de drie factoren welke tot handelen leiden; de zinnen, de handeling en de handelende persoon vormen de drievoudige grondslag van het handelen[9].

     

    DRIE TYPEN VAN KENNIS

     

    1. Kennis, handeling en handelende zijn in de categorie der geaardheden elk afzonderlijk, ook drievoudig door het verschil tussen de geaardheden; verneem dit eveneens zoals het behoort.
    2. Die kennis waarmee men in alle vormen van bestaan één onverdeelde geestelijke natuur ziet in het verdeelde, is kennis in de geaardheid goedheid. (Zie ook 11.13, en 13.16)
    3. Die kennis waarmee men in de verschillende soorten lichamen verschillende soorten levende wezens ziet, is kennis in de geaardheid hartstocht.
    4. En die kennis waarmee men aan één soort werk gehecht geraakt, alsof er niets anders bestaat, zonder enig inzicht in de waarheid, en die uiterst schraal is, noemt kennis in de geaardheid onwetendheid te zijn.

     

    DRIE TYPEN VAN HANDELEN

     

    1. Wat het handelen aangaat: die handeling welke verricht wordt uit plicht, zonder gehechtheid, zonder liefde of haat, en zonder verlangen naar de  vruchten, wordt handelen in de geaardheid goedheid genoemd.
    2. Maar die handeling waarvoor men zich grote moeite getroost en die ter wille van zinsbevrediging verricht wordt vanuit een gevoel van ik-gerichtheid, wordt handelen in de geaardheid hartstocht genoemd.
    3. En die handeling welke verricht wordt in onwetendheid en begoocheling zonder dat men acht slaat op de toekomstige gebondenheid en gevolgen van dien, en welke leed veroorzaakt en onpraktisch is, noemt men handelen in de geaardheid onwetendheid.

     

    DRIE TYPEN VAN HANDELENDE PERSONEN

     

    1. De handelde persoon die vrij is van alle materiële gebondenheid en van ik-gerichtheid, die geestdriftig en vastberaden is en onverschillig staat tegenover welslagen of falen, werkt in de geaardheid goedheid.
    2. De handelde persoon die driftig werk verricht, vol verlangen naar de vruchten van handeling, hebzuchtig, schade berokkenend, onzuiver, gedreven door vreugde en smart, werkt in de geaardheid hartstocht.
    3. En die handelende persoon die altijd bezig is met het werk dat tegen de geboden der Schriften indruist, die materialistisch is, koppig, vol bedrog en bedreven in het honen en beledigen, die lui is, gemelijk en alles altijd uitstelt, werkt in de geaardheid onwetendheid.

     

    DRIE TYPEN VAN INTELLECT

     

    1. Verneem nu ook volledig en alles na elkaar de drievoudige indeling van inzicht en standvastigheid volgens de geaardheden, O Arjuna.
    2. O Arjuna, dat inzicht waardoor men weet wat wel en wat niet gedaan behoort te worden, wat men wel en niet dient te vrezen, wat bindt en wat verlost, is inzicht in de geaardheid goedheid.
    3. En dat inzicht dat geen onderscheid weet te maken tussen de religieuze (Dharma) en de niet-religieuze (Adharma)  levenswijze, tussen handelingen die wel en die niet verricht dienen te worden, dat onvolmaakte inzicht, O Arjuna, is in de geaardheid hartstocht.
    4. Dat inzicht dat in de ban van begoocheling en duisternis goddeloosheid (Adharma) voor religie en religie (Dharma) voor goddeloosheid aanziet en altijd in de verkeerde richting streeft, O Arjuna, bevindt zich in de geaardheid onwetendheid.

     

    DE DRIE TYPEN VAN RESOLUTIE, EN DE VIER DOELPUNTEN VAN HET MENSELIJK LEVEN

     

    1. De resolutie[10] waarmee men de geest, de Prana (bio-impuls)  en de zinnen onwankelbaar in de God-realizatie laat opgaan, O Arjuna, is in goedheid[11].
    2. En die resolutie waarmee men zich vastklampt aan de vruchten van zijn streven op het gebied van religie, van het verwerven van goederen en van zinsbevrediging, is in de geaardheid hartstocht, O Arjuna.
    3. En die resolutie welke niet kan uitstijgen boven gedroom, vreesachtigheid, geklaag, gemelijkheid en begoocheling – dit soort onintelligentie standvastigheid bevindt zich in de geaardheid onwetendheid[12].

     

    DRIE TYPEN VAN GENOEGENS

     

    1. Hoor nu van Mij, O Arjuna, over de drie vormen van plezier. Het plezier dat men van geestelijke praktijken geniet, waardoor alle leed ten einde komt[13].
    2. Dat, wat in het begin als vergif, maar tenslotte als nectar is; die vreugde, voortspruitend uit de rustige kalmte van het Zelf, noemt men de geaardheid goedheid.
    3. Sensuele plezieren die eerst als nectar voorkomen, maar tenslotte als vergif lijken te veranderen; zulke genoegens komen van de geaardheid hartstocht. (Zie ook 5.22)[14]
    4. En het plezier dat zowel in het begin als daarna zelfbegoocheling is en dat voorkomt uit slaap, luiheid en zorgeloosheid, wordt plezier in de geaardheid onwetendheid genoemd.
    5. Er bestaat geen enkel wezen, noch hier, noch onder de hemelse heersers in de hemelse gewesten, dat vrij is van de invloed der drievoudige aard der materiële natuur.

     

    DE VERDELING VAN DE WERKZAAMHEID IS VOLGENS  PERSOONLIJKE BEVOEGDHEID AFHANKELIJK

     

    1. De werkzaamheden van Brahmanen, beschermers, meesters en knechten, o verdelger uwer vijanden zijn verdeeld al naar gelang van de hoedanigheden, uit hun eigen aard voortgesproten[15]. (Zie ook 4.13)
    2. Vreedzaamheid, zelfbeheersing, soberheid, reinheid, verdraagzaamheid, eerlijkheid, wijsheid, kennis en vroomheid – van deze aard is het werk van de Brahmanen.
    3. Dapperheid, kracht, vastberadenheid, behendigheid, moed in de strijd, edelmoedigheid en leiderschap vormen de aard van het werk van de beschermers.
    4. Landbouw, veeteelt en handel geven de aard van het werk van de meesters aan, en de dienaren dienen de anderen door hun arbeid.

     

    HET BEREIKEN DER VERLOSSING DOOR PLICHT VERVULLING, DISCIPLINE, EN DEVOTIE

     

    1. Ieder mens komt tot volmaaktheid, als hij opgaat in zijn eigen plicht. Luister, hoe volmaaktheid wordt verkregen door de mens, die geheel gericht is op zijn eigen karmische plicht.
    2. Door aanbidding van de Verhevene Wezen, de oorsprong van alle schepselen, die alomtegenwoordig is, kan de mens bij het vervullen van zijn eigen plicht tot volmaaktheid komen. (Zie ook  9.27, 12.10)
    3. Het is beter zich aan zijn eigen taak te wijden, ook al verricht men haar gebrekkig, dan zich over andermans taak te ontfermen en haar volmaakt te verrichten. De plichten die de mens zijn voorgeschreven naar gelang zijn wezen leiden nimmer tot terugslagen zoals bij zondige activiteiten. (Zie ook 3.35)
    4. Ieder streven gaat gepaard met fouten, zoals vuur gepaard gaat met rook. Daarom dient men werk dat met zijn aard strookt niet te laten varen, O Arjuna, ook al wemelt het van de fouten.
    5. Men kan de vruchten der verzaking ontvangen louter door zelfbeheersing, onthechting van materiële zaken en geringschatting van materiële geneugten. Dat is de hoogste volmaaktheid der verzaking.
    6. O Arjuna, verneem van Mij hoe men tot het hoogste peil der volmaaktheid, Brahman, kan komen, door te handelen op een wijze die Ik nu kort zal samenvatten[16].

    51-53. 

    Wanneer men door zijn verstand gelouterd wordt en de geest vastberaden beteugelt, wanneer men hetgeen de zinnen bevredigt laat varen en zich zo bevrijdt van gehechtheid en haat, wanneer men in afzondering leeft, weinig eet, lichaam en tong beheerst, altijd in verheven concentratie is en onthecht, zonder ik-gerichtheid, valse kracht, valse trots, lust en woede, en wanneer men geen materiële zaken aanneemt, raakt men beslist bevordert tot het peil der zelfverwerkelijking[17].

    54.      Opgaande in de Verhevene Wezen, verheven kalm in het Zelf, treurt hij niet en begeert hij niet; tegenover alle schepselen hetzelfde, bereikt hij de hoogste staat van toewijding aan Mij.

    55.      Door toewijding leert hij Mij in essentie kennen, wie en wat Ik ben; Mij aldus in essentie kennend, gaat hij zonder verwijl op in het koninkrijk Gods. (Zie ook 5.19)

    56.      Een Karma-yogi devoot bereikt de eeuwige onveranderlijke woonst van Mijn genade – zelfs terwijl alle verplichtingen worden verricht – gewoon door in Mij toevlucht te zoeken (door overgave van alle handelingen in liefdevolle devotie aan Mij)[18].

    57.      Wijd in oprechtheid alle handelingen aan Mij, en plaatst Mij als uw verhevene doel, en verbindt u gans aan Mij. Fixeer steeds uw gemoed op Mij, en verblijf in Karma-yoga[19].

    58.      Aan mij denkend, zult ge door Mijn genade alle belemmeringen te boven komen; maar zo ge uit zelfzucht niet wilt luisteren, zult ge tenietgaan.[20]

     

    DE KARMISCHE GEBONDENHEID

     

    59.      Handelt ge niet volgens Mijn aanwijzingen en weigert ge te strijden, maar dat is een loos besluit: de natuur zal u ertoe dwingen.

    60.      O Arjuna, gebonden door uw eigen karma, dat uit uw eigen aard is voortgekomen, zult ge juist dat hulpeloos verrichten wat ge uit misleiding niet wenst te doen.

     

    WIJ WORDEN DE MARIONETTEN VAN ONZE EIGEN VRIJE WIL

     

    61.      De Verhevene Heer zetelt in ieders hart, O Arjuna, en bestuurt het doen en laten van alle levende wezens, die zich in het lichaam als het ware in een mechaniek bevinden, dat gemaakt is van de materiële energie.[21]

    62.      Neemt uw toevlucht tot Hem met geheel uw wezen, O Arjuna; door zijn genade zult ge de opperste vrede verkrijgen, de Eeuwige Woonst.

    63.      Zo heb ik u de kennis medegedeeld die geheimer is dan ieder geheim: denk er goed over na, en handelt zoals u het goeddunkt.

     

    HET PAD DER OVERGAVE IS DE ULTIEME PAD NAAR GOD

     

    64.      Luister nog eens naar Mijn verheven woord, dat het meest verborgen is van al: gij zijt Mij dierbaar en ge zijt standvastig; daarom wil ik in uw belang spreken.

    65.      Denk onafgebroken aan Mij en wees Mij toegewijd. Aanbid Mij en bewijs Mij eer. Zo zult gij voorzeker tot Mij komen.  Ik geef u Mijn woord; gij zijt Mij dierbaar.[22]

    66.      Laat alle vormen van geloof voor wat ze zijn en geeft u slechts aan Mij over. Ik zal u verlossen van  de terugslagen van al uw zonden.

    67.      Nooit moogt gij hierover spreken met iemand, die geen asceet is, nooit met iemand zonder toewijding en ook niet met iemand, die niet wenst te luisteren en evenmin met degene, die Mij afgunstig is.

     

    DE HOOGSTE DIENST AAN GOD EN DE BESTE NAASTENLIEFDE

     

    68-69.

    Wie dit verheven geheim aan de toegewijden onthult komt voorzeker tot toegewijde dienst en zal tenslotte tot Mij terugkeren. Geen dienaar ter wereld is Mij dierbaarder en nimmer zal er een Mij dierbaarder zijn.

     

    DE GENADE VAN DE GÎTÂ

     

    70.     En Ik verklaar dat hij die zich in dit heilige gesprek verdiept, Mij aanbidt met zijn verstand[23].

    71.     En wie gelovig en zonder afgunst naar deze woorden luistert wordt bevrijd van de terugslagen van zijn zonden en gaat naat de gewesten waar de vromen verblijven[24].

    72.     O Arjuna, hebt gij aandachtig naar dit alles geluisterd? En zijn uw begoocheling en onwetendheid thans verdreven?

    73.     Arjuna zei: Mijn dierbare Krishna, O Onfeilbare, mijn begoocheling is thans geweken. Door Uw genade heb ik mijn geheugen weer terug en ik ben nu sterk, vrij van twijfel en bereid te handelen zoals Gij het mij opdraagt.

    74.     Sanjaya zei: Aldus heb ik de woorden vernomen die twee grote zielen, Krishna en Arjuna, tot elkaar spraken. En deze boodschap is zo wonderbaarlijk dat mijn haar ervan overeind staat.

    75.     Door de goedgunstigheid van Vyasa heb ik geluisterd naar dit geheim en de geheime yoga van de Heer van yoga, Krishna zelf, zoals hij voor mijn aangezicht sprak.

    76.     O Koning, terwijl ik me deze verwonderlijke en heilige tweespraak van Krishna en Arjuna telkens weer voor de geest haal, huiver ik onophoudelijk van vreugde.

    77.     O Koning, wanneer ik aan de heerlijke gedaante van Heer Krishna denk, word ik bevangen door nog groter verbazing en verheug ik me keer op keer.

     

    TRANSCENDENTALE KENNIS EN HANDELING ZIJN BEIDE NODIG VOOR EEN EVENWICHTIG LEVEN

     

    78.     Overal waar Krishna, de Heer van yoga, of Dharma in de vorm der schrifturen, en Arjuna met de wapens van plicht en bescherming zullen zijn; zal er eeuwige voorspoed, overwinning, geluk en moraliteit wezen. Dit is mijn overtuiging[25].

     

    In de Upanishads, genaamd de heilige Bhagavad Gîtâ, in de wetenschap van de Allerhoogste Geest, in het boek van devotie, in de samenspraak tussen de Heilige Krishna en Arjuna, staat aldus het achttiende hoofdstuk beëindigd, genaamd                                                      “Verlossing door Verzaking ”.                                       



    [1] Tyaga: verzaking.

    [2] Sannyasa: levensorde.

    [3] Arjuna wilt klaarheid verkrijgen aangaande twee duidelijke onderscheidbare onderwerpen van de Bhagavad Gîtâ, namelijk verzaking (tyaga) en de respectievelijke zelfverzaking (sannyasa). Daarom vraagt hij wat deze twee begrippen inhouden. Over het algemeen aanvaardt men de visie van Sankara, dat tyaga, het opgeven van dingen, het nalaten van handelingen, geschikt is voor karma-yogis, terwijl voor jnana-yogis de volledige zelfverzaking (sannyasa) geboden is.

    [4] De Bhagavad Gîtâ onderstreept telkens weer dat activiteit omwille van het resultaat totaal verkeerd is, en mag gewoon niet. Enkel ongehechte activiteiten verheffen ons tot geestelijke ontwikkeling, en dit zal later in het hoofdstuk duidelijk worden. Er staan in de Vedische literatuur veel aanwijzingen aangaande het brengen van offers, te beginnen met zichzelf, en voor verschillende andere doeleinden. Men kan offers brengen om iets te bekomen, maar deze voor de loutering van het hart of voor geestelijke en innerlijke ontwikkeling hebben voorgang en is prijswaardig.

    [5] Buddhi: kennisneming, rede, inzicht.

    [6] De vers anders gezien: “Dit nu zo zijnde, is de wargeest die door zijn onvolkomen inzicht zichzelf als de handelende persoon beschouwt, verblind.” (Hendrik van Teylingen)

    [7] Egoïsme en egocentriciteit.

    [8] Bedoeld op het slagveld van Kurukshetra bijeenkomst. Men kan alleen in dit zuiver inzicht leven als men zich totaal aan de Verhevene Wezen heeft overgegeven. Elke daad die men vanuit  zulk inzicht verricht, ook die van het doden in de strijd, is dan de Goddelijke Wil en volledig gerechtvaardigd.

    [9] De Heer Krishna volgt hier nog steeds de methode van het Vedisch analytische denken ‘sankhya’ van waaruit ook in het tweede hoofdstuk het onderscheid tussen lichaam en ziel wordt behandeld en verder in het dertiende hoofdstuk het onderscheid tussen natuur en wezen.

    [10] Vastberadenheid of standvastigheid.

    [11] Vers naar R.P. geïnterpreteerd. Zijn vertaling luidt: “The resolve by which one manipulates the functions of the mind, Prana (bioimpulses), and senses for God-realization only; that resolve is in the mode of goodness, O Arjuna.” (18.33) De vers kan ook zo worden vertaald: “O Arjuna, die standvastigheid welke onverbrekelijk is en geschraagd wordt met de yoga-beoefening verworven evenwichtigheid, en zo de geest, het leven en de werking der zinnen beteugelt, is in de geaardheid goedheid.” (18.33)

    [12] Volgens de volksmond geïnterpreteerd: “En de resolutie waarmee een domoor zich niet losmaakt van slaap, angst, gelamenteer, zwaarmoedigheid en trots, O Arjuna, is in onwetendheid.” (18.35)

    [13] Vertaald naar R.P.: And now hear from Me, O Arjuna, about the threefold pleasure. The pleasure one enjoys from spiritual practice results in cessation of all sorrows.” (18.36)

    [14] Vertaald naar R.P.:Sensual pleasures appear as nectar in the beginning, but become poison in the end; such pleasures are in the mode of passion.” (See also 5.22) (18.38)

    [15] Men maakt niet deel uit van een bepaalde maatschappelijke rang of kaste op grond van zijn geboorte in een bepaald milieu, maar op grond van zijn wezenlijke eigenschappen. Un India noemt drie percent van de Hindoebevolking zich brahmaan, terwijl er volgens Vedische bronnen naar goddelijke ordening in normale omstandigheden niet meer dan één promille van de bevolking Brahmanen (priesters) kan zijn: op duizend mensen is er één brahmaan en zijn er negen kshatriya’s (beschermers), negentig vaisya’s (meesters) en negenhonderd sudra’s (knechten of dienaren).

    [16] De Heer Krishna beschrijft Arjuna hoe hij het hoogste niveau van volmaaktheid kan bereiken door zich gewoon aan zijn geëigende taak te houden en deze te verrichten omwille van de Verhevene  Wezen. Men bereikt het Brahman-niveau door gewoon de vruchten van zijn werk te wijden aan de voldoening van de Verhevene Heer.

    [17] Tot hier heeft de Verhevene Heer bij wijze van nog eens herhalen namelijk de lering van het eerste deel van de Bhagavad Gîtâ, in het kort de weg naar de geestelijke volmaaktheid en wat er op volgt, beschreven. Vanaf hier wijst Hij in het kort het onderricht door Brahman heen het peil der zelf-verwerkelijking, dat van brahma-bhuta (uitleg verder), uiteindelijk de weg naar de Verhevene Woonst, waar door geboorte en dood geen terugkeur in het materiële is. Brahma-bhuta: toestand waarin men bevrijd is van de materiële besmetting. Wie zich in deze toestand bevindt is innerlijk gelukkig en stelt zich in ongehechte dienst van de Verhevene Heer.

    [18] Vertaald naar R.P.: “A Karma-yogi devotee attains the eternal immutable abode by My grace ¾ even while doing all duties ¾ just by taking refuge in Me (by surrendering all action to Me with loving devotion).” (18.56)

    [19] Vertaald naar R.P.: “Sincerely offer all actions to Me, set Me as your supreme goal, and completely depend on Me. Always fix your mind on Me, and resort to Karma-yoga.” (18.57)

    [20] Deze laatste woorden, “zult ge juist ‘dat’ hulpeloos verrichten wat ge uit misleiding niet wenst te doen”, zijn geen dreigement, maar de naakte waarheid. Weliswaar, kan een ziel die verloren gaat, en dat wilt natuurlijk zeggen die terugvalt in lagere levensvormen, uiteindelijk wederom de mensengedaante ontvangen, om opnieuw de kans te krijgen het Woord van de Verhevene te vernemen, maar laat door zijn ik-gerichtheid wederom de boodschap voorbijgaan, om opnieuw te vallen en wederom verloren gaan, en willicht verloren blijven.

    [21] Bedoeld, het rad van de wedergeboorte, waarin de ziel, gebonden door haar eigen gehechtheden, die door de Verhevene worden opgewekt, van het ene omhulsel in het andere belandt.

    [22]  De eerste zin van dit vers, “Denk onafgebroken aan Mij” aan het einde van de tweede helft van de Gîtâ, hetgeen de kernboodschap van de Verhevene verwoordt, is identiek aan de eerste zin van het laatste vers aan het einde van de eerste helft van de Gîtâ (9.34). Het is voor de yogi’s een heel belangrijke vers, “Denk onafgebroken aan Mij en wees Mij toegewijd”. De sleutel bij uitstek.

    [23] God en Zijn Woorden zijn één en hetzelfde. De studie van de Gîtâ evenaart de aanbidding van God. Het leven in de moderne maatschappij is niets anders dan werk en houdt voor spiritualiteit geen ruimte. Swami Haribar zei: “De dagelijkse studie van de Gîtâ verzen laadt de mentale batterijen op, en voegt betekenis aan de triestige routine van het leven in deze moderne maatschappij. Voor studenten die het ernstig nemen, is de dagelijkse studie van een hoofdstuk van de Gîtâ ten sterkste aanbevolen (of gedeelte ervan, bijvoorbeeld uit de bloemlezing van 40 verzen nog niet vertaald, waarbij de Engelse versie kan worden geraadpleegd op 

    [24] Een samenvatting van de “Glorie der Gîtâ” zoals aangehaald in de schriften wordt hieronder aangehaald. Het lezen van de “Glorie der Gîtâ” verwekt geloof en devotie in het hart als het essentiële om de weldaden van de Gîtâ studie te oogsten.

     

    Het einddoel der menselijke geboorte is om het gemoed en de zinnen te kunnen beheersen om de bestemming te bereiken. Een regelmatige studie van de Gîtâ is zeker een waardevolle hulp om het edele doel te bereiken. Iemand die geregeld de Gîtâ bestudeerd wordt gelukkig, vredig, voorspoedig, en is bevrijdt van de slavernij der Karma, alhoewel nog steeds met de wereldse plichten verbonden. De zonde kleurt hen niet die de Gîtâ regelmatig bestuderen, zoals water een lotusblad niet bezoedelt. De Gîtâ is de beste woonst van de Heer Krishna. De geestelijke kracht van de Heer verblijft in iedere vers van de Gîtâ. De Bhagavad Gîtâ is het stapelhuis van geestelijke kennis. De Heer Zelf verklaarde deze verhevene wetenschap der Absolute die de essentie van alle schrifturen bevat voor de welvaart van de mensheid. De ganse Upanishads zijn de koeien; Arjuna is het kalf; Krishna is de melker; de nectar van de Gîtâ is de melk; en, de personen met gezuiverde intellecten zijn de drinkers. Men dient de andere schrifturen niet te bestuderen indien hij of zij de Gîtâ ernstig verdiepen, zich op de betekenis van de verzen beschouwen, en haar leringen in het dagelijks leven in praktijk brengen.

     

    De wereldse aangelegenheden beheerd door het eerste gebod van de Schepper – de leringen van onbaatzuchtige dienstverlening zijn zo mooi in de Gîtâ uitgelegd. De heilige kennis om eigen werk te verrichten zonder daarvoor een beloning te verwachten is volgens de oorspronkelijke leer datgene die alleen tot verlossing kan leiden. De Gîtâ is zoals een boot als een middel om gemakkelijk de oceaan der transmigratie te doorkruisen, en bevrijding bereiken. Het wordt gezegd dat telkens de Gîtâ wordt gezongen, of met liefde en devotie gelezen, de Heer Zichzelf tegenwoordig maakt, om naar de devoten te luisteren en om Zich in hun gezelschap te verblijden. Zich naar een plaats begeven waar de Gîtâ gewoonlijk wordt gezongen of gelezen, is vergelijkbaar met een bezoek aan een bedevaartplaats. De Heer Zelf komt, bij het verlaten van het fysisch lichaam de devoot tegemoet om Zijn Verheven Woonst binnen te treden, daar deze de kennis van de Gîtâ in beschouwing bracht. De persoon die regelmatig de Gîtâ leest, in bijzijn van anderen deze reciteert, of erna luistert en de heilige kennis van de Gîtâ beleeft, is zeker van de slavernij der Karma verlost te zullen worden en Nirvana bereiken.

     

    Alhoewel verbonden in de verwezenlijking van wereldse plichten, de persoon die trouw blijft in het bestuderen van de Gîtâ wordt vrolijk, en vrij van Karmische slavernij.   Goden, wijzen en grote zielen komen in bedevaart plaatsen waar de Gîtâ is bewaard en gelezen. Moeilijkheden geraken vlug opgelost waar de Gîtâ is gereciteerd, en de Heer is tegenwoordig waar het wordt gelezen, gehoord, onderwezen en beschouwd. Door het veelvuldig lezen van de Gîtâ bekomt men zegen en bevrijding. De persoon die op het uur van sterven de leer van de Gîtâ in beschouwing brengt, wordt van zonde bevrijdt en bekomt de verlossing. De Heer Krishna komt persoonlijk  een dergelijke persoon tegemoet om in Zijn Verhevene Woonst intrek te nemen – het hoogste transcendentale niveau van het bestaan.

     

    De genade van de Gîtâ kan niet in woorden worden gebracht. Haar lering is eenvoudig, zowel als diepzinnig en diepgaand. Nieuwe en diepere betekennissen worden aan de ernstige student van de Gîtâ geopenbaard, terwijl de lering steeds voor inspiratie zorgt. De belangstelling voor ernstige studie van de Gîtâ is niet tot ieder’s bereik, maar pas voor de personen met een goede Karma. Men zou de studie van de Gîtâ heel ernstig moeten aanpakken.

     

    De Gîtâ is het hart, de ziel, de adem, en de stemvorm van de Heer.  Geen ascese, noch boete, offer, naastenliefde, bedevaart, belofte, vasten, en zelfbeheersing, evenaart de studie van de Gîtâ. Voor gewone mensen zoals wij, zelfs voor voorname wijzen en geleerden, is het moeilijk om de diepe en geheime betekenis van de Gîtâ te begrijpen. Om de Gîtâ volledig te begrijpen is zoals een vis die de peilloze oceaan wilt doorkruisen, of een vogel die de hemel probeert af te meten. De Gîtâ is de diepe oceaan van de kennis der Absolute, waarbij enkel de Heer een volledige kennis ervan heeft. Niemand anders dan de Heer Krishna kan het gezag van de Gîtâ eigen maken. (Dr. Ramananda Prasad)

    [25] Vertaald naar R.P.: “Wherever there will be both Krishna, the Lord of yoga, or Dharma in the form of the scriptures, and Arjuna with the weapons of duty and protection; there will be everlasting prosperity, victory, happiness, and morality. This is my conviction.” (18.78)  Anders in het Nederlands vertaalt: “Overal waar Krishna, de Heer van yoga, en overal waar Arjuna, de boogschutter zich bevindt, zal er eeuwige voorspoed, overwinning, vooruitgang, vastberadenheid en rechtschapenheid zijn. Dit is mijn overtuiging.” (18.78)