Hoofdstuk 6

 

HET PAD DER MEDITATIE

 

EEN KARMA-YOGI IS EEN VERZAKER

 

De Verhevene Heer zei: hij, die zijn plicht verricht dat gedaan behoort te worden, zonder(om persoonlijke genoegens) de vruchten ervan te eisen is een verzaker (Samnyâsi) en een Karma-yogi. Men wordt geen Samnyâsi door het vuur niet aan te steken, noch wordt men een yogi door geen werk te verrichten. (06.01)

O zoon van Pându (Arjuna), dat wat verzaking (Samnyâsa) genoemd wordt, staat ook als Karma-yoga bekend. Niemand wordt een Karma-yogi zonder zijn baatzuchtige doeleinden op te geven. (Zie ook 05.01, 05.05, 06.01, en 18.02) (06.02)

 

EEN DEFINITIE VAN YOGA

 

Voor de wijze die streeft naar het achtvoudige pad der yoga, is onbaatzuchtig handelen het middel. Voor iemand die yoga bereikt heeft, standvastigheid is het doel (der Zelfrealisatie). Er wordt gezegd, dat een persoon yogische volmaaktheid heeft bereikt wanneer hij of zij alle gehechtheid heeft opgegeven, en niet is gebonden aan de voorwerpen der zinnen of handelingen. (06.03-04)

 

HET GEMOED IS DE BESTE ZOWEL ALS DE SLECHTSTE VRIEND

 

Men dient het zelf door het Zelf laten verheffen, en niet dulden dat het Zelf wordt vernederd. Het Zelf is de vriend, of de vijand van het zelf. Het Zelf is, waarlijk, de vriend van het zelf van hen die het hebben beheerst. Maar voor hen die het zelf niet overwonnen hebben is het Zelf aan een vijand gelijk. (06.05-06)

Wie het zelf heeft overwonnen – het gemoed en de zinnen – beleeft de rust der zelfbeheersing in hitte en koude, in vreugde en pijn, in eer en oneer, en verblijft standvastig tegenover het verhevene Zelf. (06.07)

Een persoon wordt een yogi genoemd die tegelijk in Zelfkennis en Zelfrealisatie verankerd is, die het gemoed en de zinnen beheerst, voor wie een kluit aarde, een kei, en een klomp goud eender zijn, wat men gelijkmoedigheid noemt (06.08)

Een persoon die zonder voorkeur staat tegenover metgezellen, vrienden, vijanden, neutralen, buitenstaanders, haatdragers, verwanten, heiligen en zondaren. (06.09)

 

MEDITATIE TECHNIEKEN

 

De yogi behoort voortdurend in de eenzaamheid en stilte te verblijven om zich op de Verhevene Wezen te concentreren, na het gemoed en de zinnen te hebben beheerst, vrij van begeerte en drang naar bezit. (06.10)

Op een reine plek gezeten, op een eigen vaste zitplaats die niet te hoog of te laag is, bedekt met een laken, de huid van een antilopenhuid en kushagras, boven op elkaar gelegd. Laat hem daar, als hij het denken eenpuntig gemaakt heeft met zijn gedachten en zintuigen onder beheersing, en op die zitplaats gezeten zich richten op meditatie om het zelf te zuiveren. (06.11-12)

Met zijn lichaam, hoofd en hals rechtop, onbeweeglijk en bedaard, gaat hij met gesloten ogen de blik gericht op de punt van de neus, in geen andere richting kijken. Zo dient hij er te zitten innerlijk in vrede, onbevreesd, onwrikbaar in het celibaatleven (de belofte van een Brahmachari), zijn denken beheersend, zijn gedachten gericht op Mij als het verheven doel. (Zie ook 04.29, 05.27, 08.10 en 08.12) (06.13-14)

De yogi die zijn denkvermogen beheerst, en aldus steeds gericht is op Mij, komt tot de vrede van Brahma-nirvâna, en dat is in Mij. (06.15)

Alvast is deze yoga niet geschikt voor hem die te veel eet, ook niet die overdreven vast; die teveel of te weinig slaapt, o Arjuna.  (06.15)

De yoga der meditatie verdrijft alle pijn voor hem, die matig is in eten en ontspanning, matig in zijn gedragingen, matig in slapen en waken. (06.17)

Als hij zo, met een beheerst gemoed, in de Eeuwige Wezen (Brahma) verblijft, vrij van verlangen naar alle begerenswaardige dingen, dan wordt er gezegd dat hij Brahma in Samâdhi (Trance) heeft bereikt. (06.18)

Als een lamp die, tegen de wind beschut, niet flikkert, hiermee vergelijkt men het beheerste gemoed van de yogi in meditatie op de Eeuwige Wezen (Brahma). (06.19)

Wanneer door de beoefening van de meditatie het denkvermogen tot rust gekomen is, dan openbaart de Eeuwige Wezen (Brahma) zich. Als de persoon het eenmaal met het gezuiverde intellect heeft gezien, dan vindt hij vervulling en tevredenheid. (06.20)

Wanneer iemand de oneindige gelukzaligheid kent, die in het intellect wordt waargenomen en die buiten het bereik der zinnen ligt; zijnde aldus, in de Eeuwige Wezen (Brahma) gerealiseerd, is hij van de absolute realiteit nooit gescheiden. ( Zie ook KaU 3.12) (06.21)

Wanneer hij, na Zelfrealisatie bereikt te hebben, inziet dat er niets hogers of beters kan zijn, als daarin gevestigd, kan het grootste leed hem niet doen wankelen. (06.22)

Dan zal hij weten dat dit verheven zijn boven de vereenzelviging met pijn, yoga wordt genoemd. Deze yoga moet met een vastberaden en standvastig gemoed beoefend worden. (06.23)

Wanneer hij elk baatzuchtige verlangen, die door voornemens zijn ontstaan, achter zich heeft gelaten, en door het denkvermogen de zinnen en organen onderworpen heeft aan de Eeuwige Wezen (Brahma), zal hij langzaam maar zeker, door geduld, voortdurende inspanning en beheerste rede tot innerlijke kalmte komen, om aan niets anders te denken. (06.24-25)

Hoe het rusteloze en ongestadige denkvermogen ook moge ronddolen, moet hij het beheersen en terugbrengen onder de macht van de Heer Kŗşna, de Verhevene  Personaliteit van de Goddelijkheid. (06.26)

 

WIE IS EEN YOGI

 

De verheven vreugde komt tot de Zelfgerealiseerde yogi, wiens gemoed in vrede is, wiens hartstochten en verlangens zijn beteugeld, en die van zonde (of fouten) is bevrijd. (06.27)

Zulk een yogi, die vrij is van zonde, bereikt moeiteloos de Eeuwige Wezen (Brahma), daar in voortdurende vereniging met Brahma. (06.28)

Wie opgaat in deze yoga, ziet de Eeuwige Wezen (Brahma) in alle wezens, en alle wezens in de Eeuwige Wezen, dus overal ziet hij de Eeuwige Wezen. (Zie ook 04.35, 05.18) (06.29)

Wie Mij in alles ziet, en alle dingen in Mij, die verlaat Mij niet, en is nooit door Mij verlaten. (06.30)

Wie in spirituele eenheid gevestigd is, en Mij aanbidt als wonende in alle wezens, verblijft in Mij in de toestand hij ook verkeert. (06.31)

Hij wordt als de beste yogi beschouwt, die gelijkheid ziet in alle wezens, en reageert op de vreugde en het verdriet van anderen als betrof het hemzelf, o Arjuna. (06.32)

 

TWEE METHODEN OM HET RUSTELOOS GEMOED TE BEDWINGEN

 

Arjuna zei: o Madhusűdana (Kŗşna), in deze yoga der meditatie, die zoals ge hebt verklaard als zijnde de yoga van  evenwichtigheid en gelijkmoedigheid, vind ik door rusteloosheid van het gemoed geen vaste grondslag. Want, het gemoed is vol onrust, onstuimig, sterk, en weerspannig, o Kŗşna. Ik geloof dat het even moeilijk te beteugelen is als de wind. (06.33-34)

De Verhevene Heer zei: ongetwijfeld, o Sterkarmige (Arjuna), is het gemoed rusteloos en moeilijk te beteugelen; maar door regelmatige oefening in volharding en ongehechtheid, o zoon van Kunti, kan het bedwongen worden. (06.35)

Naar mijn mening, is yoga door een onbeheerst gemoed moeilijk te bereiken. Niettemin, is yoga bereikbaar, voor wie zijn gemoed beheerst aan de hand van eigen en juiste inspanning. (06.36)

 

HET LOT VAN EEN ONBEKWAME YOGI

 

Arjuna zei: wat is de bestemming van iemand die oprecht gelooft, maar die het gemoed niet helemaal kan beheersen en afdwaalt van het pad der meditatie waarbij hij zijn doel uit het oog verliest, o Kŗşna? (06.37)Zal hij, gescheiden van deze beide, als een vaneen gescheurde wolk, o Sterkarmige (Kŗşna), onzeker en zonder steun verloren gaan (yoga en Bhoga, de hemelse en wereldse genoegens), op het pad der Zelfrealisatie? (06.38)

O Kŗşna, gij zijt de enige die in staat is mijn twijfel volledig te verdrijven, daar geen ander dan gij in staat is mijn twijfel uit te wissen.  (Zie ook 15.15) (06.39)

De Verheven Heer zei: o zoon van Pritha (Arjuna), zulk een yogi gaat niet verloren, noch hier, noch in het hiernamaals. Een transcendente (hij die goede dingen doet) kan niet te gronde worden gebracht, mijn geliefde vriend. (06.40)

Hij of zij, die in yoga tekort is geschoten, na vele jaren in de hemel zijn verbleven, wordt in het huis der vromen en voorspoedigen herboren. Of, in een familie van wijze yogi’s geboorte verkrijgen, maar een dergelijke geboorte is zeer moeilijk te bekomen in deze wereld. (06.41-42)

Aldus wedergeboren, wordt de wijsheid van hij of zij die in voorgaande levens zijn verworven wederom tot ontwaken gebracht, om meer dan voorheen naar volmaaktheid te streven, o Afstammeling van Kuru (Arjuna). (06.43)

Hij of zij, die in yoga tekort is geschoten, wordt onweerstaanbaar naar de Eeuwige Wezen gedreven op grond van de inspanningen (Sanskara) in yogische praktijken van vorige levens. Zelfs de zoekende in yoga naar gemeenschap met God, stijgt uit boven hen die Vedische rituelen volgen. (06.44)

De yogi die met ijver streeft, wordt volledig bevrijdt van al zijn zonden (of onvolmaaktheden), na zichzelf in ontelbare levens te hebben vervolmaakt, en zal uiteindelijk het verheven doel bereiken. (06.45)

 

WIE IS DE BESTE YOGI

 

De yogi staat boven de asceten. De yogi staat boven de (Vedische) scholastieken. De yogi staat boven de ritualisten. Daarom, o Arjuna, wees in alle omstandigheden een yogi. (06.46)

Ik beschouw de yogi-toegewijde als de beste, die Mij met liefde aanschouwt in verheven geloof, wiens gemoed steeds in Mij opgaat. (Zie ook 12.02 en 18.66) (06.47)

 

In de Upanishads, genaamd de heilige Bhagavad Gîtâ, in de wetenschap van de Allerhoogste Geest, in het boek van devotie, in de samenspraak tussen Sri Kŗşna en Arjuna, staat aldus het zesde hoofdstuk, genaamd                                                      HetPad der Meditatie”.