• Hindi
  • Sanskrit
  • English
  • Portuguese
  • French
  • Dutch
  • Introcduction
  • Chapter 1
  • Chapter 2
  • Chapter 3
  • Chapter 4
  • Chapter 5
  • Chapter 6
  • Chapter 7
  • Chapter 8
  • Chapter 9
  • Chapter 10
  • Chapter 11
  • Chapter 12
  • Chapter 13
  • Chapter 14
  • Chapter 15
  • Chapter 16
  • Chapter 17
  • Chapter 18
  • Epilogue
  • 40 Verses
  • Gita in Dutch

    Hoofdstuk 14

    [Home]

    Hoofdstuk 14

     

    DE DRIEVOUDIGE AARD DER MATERIËLE NATUUR

     

    1. De Heer Krishna zei: Wederom zal Ik je deze verhevene wijsheid uiteenzetten, de meest verheven kennis, waardoor de wijzen, die haar bevatten, tot de hoogste volmaaktheid kwamen.
    2. Daar zij hun toevlucht tot deze wijsheid hebben genomen en in Mijn wezen zijn opgegaan, worden zij niet wederom geboren, zelfs niet bij de schepping van een heelal, en evenmin zullen zij lijden als het uiteenvalt.

     

    ALLE  WEZENS ZIJN DOOR DE VERENIGING VAN GEEST EN MATERIE GEBOREN

     

    1. Mijn materiële Natuur is de moederschoot van de schepping, waarin Ik de kiem der Bewustzijn breng; hieruit spruiten alle schepselen voort, O Arjuna[1]. (Zie ook 9.10)
    2. Men dient te begrijpen, O Arjuna, dat uit welke moeder de stervelingen ook geboren worden, de materiële Natuur is hun moederschoot, en de Geest of Bewustzijn, is de leven-gevende Vader[2].

     

    HOE DE DRIEVOUDIGE MATERIËLE NATUUR DE GEEST ZIEL AAN HET LICHAAM BINDT

     

    1. De materiële natuur bestaat uit de drie geaardheden – goedheid, hartstocht en inertie. Wanneer het onvergankelijk levend wezen met de natuur in aanraking komt, O Arjuna, raakt het door deze geaardheden geconditioneerd[3].
    2. O zondeloze Arjuna, de geaardheid goedheid, die zuiverder is dan de beide andere, verlicht het levend wezen en bevrijdt het van de terugslagen van zijn zondig doen en laten. Degenen die zich in deze geaardheid bevinden ontwikkelen kennis, maar raken gebonden door het geluksgevoel waarmee goedheid gepaard gaat[4].
    3. O Arjuna, de geaardheid hartstocht bestaat uit ongebreidelde verlangens en hunkeringen, en hierdoor raakt men gebonden aan materiële activiteiten en de vruchten van dien.
    4. Weet, O Arjuna, dat de geaardheid onwetendheid brengt alle levende wezens in illusie. Onwetendheid leidt tot waanzin, luiheid en slaap, waardoor de ziel gebonden raakt.
    5. Harmonie[5] hecht de mens aan zaligheid; beweeglijkheid[6] aan handeling, O Arjuna. Inertie[7] die de wijsheid versluiert, echt de mens daarentegen aan nalatigheid, achteloosheid[8].

     

    KARAKTERISTIEKEN VAN HET DRIEVOUD DER NATUUR

     

    1. Soms heeft de harmonie de overhand, wanneer ze beweeglijkheid en traagheid heeft bedwongen, O Arjuna; soms beweeglijkheid, als deze harmonie en traagheid heeft overwonnen; en soms traagheid als ze harmonie en beweeglijkheid heeft overmeesterd.
    2. Wanneer door alle poorten van het lichaam het licht der Zelfkennis binnendringt, kan men ervan verzekerd zijn dat de geaardheid goedheid zich openbaart[9].
    3. O Arjuna, wanneer de geaardheid hartstocht zich laat gelden, ontwikkelen er zich symptomen van grote gehechtheid, onbedwingbare begeerte, verlangen en hevig streven.
    4. O Arjuna, duisternis, stilstand, achteloosheid en ook de waan, deze spruiten voort uit de toename van inertie.

     

    DE DRIEVOUDIGE AARDEN ZIJN OOK DE VOERTUIGEN VOOR DE TRANSMIGRATIE VAN DE INDIVIDUELE ZIEL

     

    1. Sterft men tijdens de overhand van goedheid dan bereikt men de hemel – de zuivere wereld van de kenners der Verhevene[10].
    2. Sterft men in de geaardheid hartstocht, dan wordt men geboren onder hen die zich bezighouden met baatzuchtige streven; en sterft men in de geaardheid onwetendheid, dan wordt men onder de lagere wezen geboren.
    3. Door te handelen in de geaardheid goedheid raakt men gelouterd. Werk dat men doet in de geaardheid hartstocht leidt tot verdriet, en activiteiten in de geaardheid onwetendheid leiden tot dwaasheid.
    4. Uit de geaardheid goedheid ontwikkelt zich werkelijke kennis; uit de geaardheid hartstocht ontwikkelt zich verdriet; en uit de geaardheid onwetendheid ontwikkelen zich dwaasheid, waanzin en begoocheling.
    5. Zij die zich in de geaardheid goedheid bevinden stijgen geleidelijk op naar de hogere gewesten; zij die in de geaardheid hartstocht leven op aarde; en zij die in de geaardheid onwetendheid verkeren dalen af naar de lagere gewesten der hel[11].

     

    HET BEREIKEN VAN NIRVANA NA DE DRIEVOUDIGE AARD DER MATERIËLE AARD TE HEBBEN OVERTROFFEN

     

    1. Als de ziener ziet dat er niets anders is wat handelt dan de leibanden en weet wat er boven de leibanden uitgaat, gaat hij in Mij op[12]. (Zie ook 3.27, 5.09, en 13.29)
    2. Wanneer de ziel ontstijgt aan deze drie geaardheden (gunas)[13], waaraan het lichaam is ontsproten, is ze vrij van geboorte, dood, ziekte en ouderdom en bereikt ze onsterfelijkheid.

     

    HET VERLOOP OM BOVEN DE DRIE AARDEN TE KOMEN

     

    1. Wat zijn de kenmerken van hem, die aan de drie geaardheden (gunas) is ontstegen, O Heer Krishna? Hoe gedraagt hij zich? En hoe transcendeert hij deze drie geaardheden (gunas)?
    2. De Heer Krishna zei: Hij die geen afkeer heeft van verlichting, gehechtheid en begoocheling[14], wanneer deze zich voordoen, en er ook niet naar verlangt, als ze er niet zijn.
    3. Hij die als het ware terzijde zit, en onberoerd blijft door de geaardheden (gunas); die met de woorden: ‘de gunas weren zich’, onbeweeglijk terzijde staat;
    4. Hij die evenwichtig is in wel en wee; vol zelfvertrouwen; voor wie een kluit aarde, een kei en een klomp goud gelijk zijn; die gelijkmatig is jegens degenen die hij liefheeft en die hij niet mag, standvastig, gelijkmoedig onder  lof en blaam;
    5. Hij die gelijkmoedig is in eer en schande, onpartijdig tegenover vriend en vijand, die zich niet identificeert met wat hij ook onderneemt, hij is boven de gunas uitgestegen.

     

    DE BANDEN DER  DRIE AARDEN KUNNEN DOOR DEVOTIONELE LIEFDE WORDEN AFGEDAAN

     

    1. Wie zich volledig verbindt in toegewijde dienst en in geen enkele omstandigheid ten val komt, ontstijgt terstond aan de geaardheden der materiële natuur en bereikt Nirvana of verlossing. (Zie ook 7.14 en 15.19)
    2. Want ‘Ik Ben’ de eeuwige Geest en de overgankelijke nectar der onsterfelijkheid, de eeuwige gerechtigheid (Dharma), de onvergankelijk en eeuwige rust in Mij[15].

     

    In de Upanishads, genaamd de heilige Bhagavad Gîtâ, in de wetenschap van de Allerhoogste Geest, in het boek van devotie, in de samenspraak tussen de Heilige Krishna en Arjuna, staat aldus het veertiende hoofdstuk, genaamd                                                      “De Drievoudige Aard der Materiële Natuur”.                                       



    [1] Vertaald naar R.P.: My material Nature is the womb of creation wherein I place the seed of Consciousness from which all beings are born, O Arjuna.” (See also 9.10) (14.03)

    [2] Vertaald naar R.P.: “Whatever forms are produced in all different wombs, O Arjuna, the material Nature is their body-giving mother; and the Spirit or Consciousness is the life-giving father.” (14.04) Vers vier is aldus bedoeld: “Men gelieve te begrijpen, O Arjuna, dat de aanwezigheid van alle levenssoorten mogelijk wordt gemaakt door geboorte in de stoffelijke (materiële) natuur, en dat Ik de vader ben van wie het zaad afkomstig is.” (14.04)

    [3] De verzen 3 en 4 tezamen anders gelezen: “O Arjuna, voor Mij is de schoot de algemene materie, waaraan Ik het zaad schenk: daarin ligt het ontstaan van alle schepselen. O Arjuna, van de levensvormen die in alle schoten tot aanzijn komen is de materie de oerschoot en ben Ik de zaadgevende Vader.”  Bij de schepping verkrijgt de individuele ziel (jivatma) een gewaad, ontstaan uit prakriti, gevormd door de drie gunas en geweven uit draden der subtiele verlangens (vasanas). Vasanas zijn er geweest van den beginne, want in ieder mens is het verlangen om te leven onverwoestbaar aanwezig van in het begin; subtiele verlangens (vasanas) zijn de grondslag van het bestaan in deze wereld. Jivatma: de individuele ziel, de microkosmos, die in het aardse bestaan evolueert totdat hij volmaakt is geworden. Gunas: Een der drie geaardheden der materiële natuur – goedheid, hartstocht en inertie. Anders uitgedrukt, de drie vibraties van de door purusha, belevendigde prakriti of materie, (weerspiegeling van Sat-Chit-Ananda); ze vormen de basis van het gemanifesteerde heelal. Vasanas: Potentiële begeerte, tendens (gebondenheid aan het rad van geboorte en dood veroorzakend “vasanas” vergezellen alle voertuigen van bewustzijn en gradaties van citta (spiegel of scherm van het bewustzijn o.a.).

    [4] De verzen 5 en 6 anders vertaald: “O Arjuna, goedheid, hartstochtelijk streven en inertie – dat zijn de leibanden ontwonden door de natuur: zij zijn het die de onvergankelijke ziel aan het lichaam binden. O zondeloze Arjuna, van hen bindt de verlichtende en heilzame goedheid vanwege haar zuiverheid de ziel door gehechtheid aan geluk en kennis.” Voor de spirituele zoekers zijn hartstochtelijk streven en inertie gemakkelijk te herkennen en omzeilen. Maar de invloed van goedheid is moeilijk te onderscheiden omdat deze zo subtiel is. Geluk en kennis zijn begeerlijk. En, zolang men ze wilt bezitten, is men aan de materie gebonden door haar subtielste leibanden. Alleen indien men ze als een bijkomend iets beschouwd van zijn levensloutering, waarop men geen aanspraak mag maken, en de blik vast op de Verhevene Heer gericht houdt, met de hoop Hem werkelijk te zullen dienen, laat deze subtiele leiband los.

    [5] Sattva: De geaardheid goedheid van de materiële natuur. Ook, harmonie, evenwichtigheid inzicht; een van de drie gunas, het vermogen om te zien, waar te nemen.

    [6] Rajas: Een van de gunas: goedheid, hartstocht en inertie.

    [7] Tamas: Een van de gunas, zoals traagheid, inertie, luiheid, vadsigheid, stabiliteit.

    [8] Ofwel: “O Arjuna, de geaardheid goedheid bindt het levend wezen aan geluk, hartstocht bindt het aan de vruchten van zijn doen en laten, en onwetendheid bindt het aan waanzin.”

     

    Commentaar door dr. Ramananda Prasad: De geaardheid der goedheid houdt de mens van zondige handelingen weg, en leidt hen tot Zelfkennis en geluk, maar niet tot de verlossing. De geaardheid hartstocht schept Karmische slavernij en houdt het individu op verdere afstand van de bevrijding. Deze mensen weten wat goede en slechte handelingen zijn gebaseerd op godsdienstige princiepen, maar zijn onbekwaam deze te volgen daar hun sterke zinnelijke lusten. De geaardheid der hartstocht behandelt de eigenlijke kennis van het Zelf en veroorzaakt het experiment van pijn en de genoegens van het wereldse leven. Deze personen voelen zich sterk aangetrokken tot rijkdom, macht, prestige, sensuele genoegens, en zijn zeer baatzuchtig en begerig. In de geaardheid onwetendheid is men onbekwaam het werkelijke doel van het leven te herkennen, onbekwaam om tussen goed en kwaad onderscheid te maken, en blijven zodoende met zondige en verboden activiteiten verbonden. Dergelijke persoon is lui, gewelddadig, ontbreekt beredenering, en heeft voor geestelijke kennis geen interesse.

    [9] De zintuigen (neus, tong, ogen, huid, gemoed, en intellect) zijn de poorten tot Zelfkennis in het lichaam. Het gemoed en het intellect komen bij de geaardheid goedheid te staan, en komt voor Zelfkennis receptief, wanneer de zinnen door onbaatzuchtige dienstbewijs, discipline en geestelijk praktijken zijn gezuiverd. In vers 14.17 wordt aangehaald dat Zelfkennis opkomt wanneer het gemoed in de geaardheid goedheid sterk is gevestigd. Zoals voorwerpen duidelijk in het licht te zien zijn, evenzo, de waarneming en het denken in een juiste perspectief; schuwen de zintuigen datgene ongeschikt is; waarbij het gemoed geen plaats vindt voor sensuele plezier, zodra deze verlicht wordt door de dageraad van het licht der Zelfkennis. (Dr. Ramananda Prasad)

    [10] Vertaald naar R.P.: “One who dies during the dominance of goodness goes to heaven ľ the pure world of knowers of the Supreme.” (14.14)

    [11] Met andere woorden, “In goedheid gaat men opwaarts; in hartstocht blijft men in het midden; en de onwetenden, aan de laagste leiband, gaan omlaag.” (14:18) “Gewesten” kunnen als  ‘geestelijke niveaus” van het hoogste naar het laagste worden beschouwd, in gebruik bij de apostel Paulus in zijn brief aan de Epheziërs (tenminste in de Nederlandse Nieuwe Vertaling van de Bijbel): “Geestelijke zegen in de hemelse gewesten” (Eph. 1:3), (in goedheid gaat men opwaarts); “want wij hebben niet geworsteld tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis” (Eph. 6:12a),  (in hartstocht blijft men in het midden); “tegen de boze geesten in de hemelse gewesten” (Eph. 6:12b) (en de onwetenden, aan de laagste leiband, gaan omlaag). ‘Opwaarts’ wordt veelal geďnterpreteerd naar de goden of totdat men de Nirvana heeft bereikt waar geen terugkeer op aarde (noch in geboren worden en sterven) mogelijk is. ‘In het midden’ als ‘in de mensenwereld op aarde’; of ‘omlaag’ zoals ‘naar de hel’ of naar het helse van het aardse leven, te vergelijken met de dierenwereld en de planten. Naar deze drie niveaus of gewesten, wordt de kosmos in de Veda “de drie werelden genoemd. (Ph. De Coster)

    [12] Andersom: “Als de ziener inziet, dat het slechts de hoedanigheden zijn, die werken, en als hij Dat kent, dat boven de hoedanigheden uitgaat, gaat hij in Mij op.” (14.19) De ziel handelt niet materieel en is eveneens aangegeven in de verzen 5.8 en 13.21.

    [13] Gunas (ter herhaling): Een der drie geaardheden der materiële natuur – goedheid, hartstocht en inertie.

    [14]  Verlichting, streven en begoocheling zijn de effecten van de invloed der respectievelijk goedheid, hartstocht en onwetendheid.

    [15] De Verhevene Wezen is de bron of de basis van de Geest. De Geest is een van de expansies van de Verhevene Wezen. Het is de Geest (of de Verhevene Wezen) die het ganse Kosmische drama in beweging brengt en alles ondersteunt. Daarom, wordt de Geest tevens de Verhevene Wezen of the Heer genoemd. Het is van betekenis dat de Heer Krishna nooit woorden zoals ‘aanbid de Verhevene God’ of ‘de Absolute is aan de basis van alles” heeft aangehaald. In deze vers, en aldus verder in de Gîtâ, verklaart de Heer Krishna dat Hij de Verhevene Geest is. Krishna wordt door de mensen op verschillende wijzen begrepen. Sommige commentatoren zien in Krishna iemand anders dan God, anderen noemen Hen een “Hindoe God.” Nog anderen een politieker, een leraar, de goddelijke geliefde, en een diplomaat. Voor de devoten, is Krishna de incarnatie van de Absolute, en het voorwerp van liefde. De lezers zouden zich moeten tevreden stellen met het begrijpen en het in werking brengen van Krishna’s leringen, zonder zich te bekommeren over de vraag wie Krishna was. (Dr. Ramananda Prasad)