• Hindi
  • Sanskrit
  • English
  • French
  • Portuguese
  • Dutch
  • Introcduction
  • Chapter 1
  • Chapter 2
  • Chapter 3
  • Chapter 4
  • Chapter 5
  • Chapter 6
  • Chapter 7
  • Chapter 8
  • Chapter 9
  • Chapter 10
  • Chapter 11
  • Chapter 12
  • Chapter 13
  • Chapter 14
  • Chapter 15
  • Chapter 16
  • Chapter 17
  • Chapter 18
  • Epilogue
  • 40 Verses
  • Gita in dutch

    Hoofdstuk 3

    [Home]

    HET PAD DER DIENSTBAARHEID

    1. Arjuna zei: O Janärdana, O Keśava, waarom dwing Je me aan deze gruwelijke strijd deel te nemen, als Je denkt dat verstandig zijn beter is dan handelen terwille van het resultaat.
    2. Mijn verstand is door Je dubbelzinnige aanwijzingen van streek. Zeg me daarom ondubbelzinnig wat het heilzaamst voor me is.
    3. De Allerhoogste zei: O zondeloze Arjuna, Ik heb al uitgelegd dat er twee soorten mensen zijn die het Zelf trachten te verwerkelijken. Sommigen zijn geneigd Het proefondervindelijk en wijsgerig bespiegelend te benaderen, anderen zoeken Het door toegewijde arbeid.
    4. Louter door zich van werken te onthouden kan men zich niet vrijwaren van de terugslagen ervan, noch kan men louter door verzaking tot volmaaktheid komen.
    5. Alle mensen zijn gedwongen hulpeloos te handelen overeenkomstig de drangen die voortkomen uit de geaardheden der stoffelijke natuur; daarom kan niemand zich ervan weerhouden iets te doen, zelfs geen ogenblik.
    6. Wie de zinnen en de handelende lichaamsdelen beheerst, maar intussen mijmert over zingenoegens, misleidt zichzelf en wordt een huichelaar genoemd.

     

    WAAROM ANDEREN DIENEN?

     

    1. Wie daarentegen de zinnen beteugelt met de geest, en zijn handelende lichaamsdelen inschakelt in toegewijde arbeid, zonder zich eraan te hechten, stijgt hier verre bovenuit.
    2. Doe je voorgeschreven plicht, want werken is beter dan niets doen. Een mens kan niet eens zijn lichaam onderhouden zonder te werken[1].
    3. Werk als offer aan Visnu opgedragen, moet worden verricht, anders bindt werk ons aan de stoffelijke wereld. Vervul daarom je voorgeschreven plicht om Zijnentwil, O zoon van Kuntï, en aldus zul je altijd onthecht en vrij van gebondenheid blijven.

     

    ELKAAR HELPEN IS HET EERSTE GEBOD VAN DE SCHEPPER

     

    1. In het begin van de schepping zond de Heer aller schepselen geslachten van mensen en halfgoden uit met offers aan Visnu[2] en zegende ze, zeggende: “Weest gelukkig door deze yajna (offer), want hij zal jullie alles schenken wat je begeert.”
    2. De halfgoden, door de offers tevredengesteld, zullen jou tevreden stellen; en door deze wisselwerking zal er voor allen algehele voorspoed heersen.
    3. De halfgoden, wier taak is in de verschillende levensbehoeften te voorzien, geven de mens, wanneer hij hun met yajna tevreden stelt, alles wat hij nodig heeft. Wie echter van deze gaven geniet zonder ze aan de halfgoden te offeren is voorzeker een dief.
    4. De toegewijden van de Heer worden van alle zonden verlost, omdat ze voedsel nuttigen dat eerst geofferd is. Anderen, die voedsel bereiden voor eigen zingenot, eten waarlijk louter zonde.
    5. Alle bestaande lichamen leven van voedsel, dat slechts kan groeien wanneer er regen valt. Regen volgt op het brengen van yajna (offers), waarvan de mens zich kwijt door zijn voorgeschreven plichten te vervullen.
    6. De Veda’s, die rechtstreeks door de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods zijn geopenbaard, schrijven aan regels gebonden handelen voor. Dienovereenkomstig is het alomtegenwoordige bovenzinnelijke eeuwig in offer-handelingen aanwezig.
    7. Mijn dierbare Arjuna, wie zich niet richt naar het Vedische voorschrift om stelselmatig te offeren, leidt een zondig leven, want wie slechts vreugde beleeft aan zijn zinnen, leeft tevergeefs.
    8. Maar wie behagen schept in het zelf, wie verlichting geniet in het zelf, wie blij en tevreden is met het zelf alleen, en daarin verzadigd – die kent geen plicht.
    9. Een zelfverwerkelijkt persoon heeft bij het vervullen van zijn voorgeschreven plicht geen bepaalde oogmerken, noch heeft hij enige reden om zulk werk niet te verrichten. Evenmin heeft hij ook maar de geringste behoefte zich van een ander levend wezen afhankelijk te stellen.

     

    LEIDERS MOETEN HET VOORBEELD GEVEN

     

    1. Daarom dient men, zonder zich aan de vruchten van zijn daden te hechten, louter uit plichtsbetrachting te handelen; want wanneer men belangeloos werkt, bereikt men het Allerhoogste.
    2. Zelfs vorsten als Janaka en anderen bereikten het peil der volmaaktheid door hun voorgeschreven plichten te vervullen. Daarom dien je, juist om de mensen een voorbeeld te stellen, je taak verrichten.
    3. Hoe een groot man ook handelt, de gewone mensen volgen altijd zijn voorbeeld. En de maatstaf die hij door zijn voorbeeldig handelen aanlegt, wordt door de hele wereld aangehouden.
    4. O zoon van Partha, in alle drie van de gewesten-stelsels is er geen enkel werk dat Me is voorgeschreven. Het ontbreekt Me aan niets, noch hoef Ik iets te hebben – en toch houd Ik Me met werken bezig[3].
    5. Want als Ik geen werk verrichte, O Partha, zouden alle mensen beslist Mijn voorbeeld volgen.
    6. Als Ik met werken ophield, zouden al deze werelden ten gronde gaan. Ook zou Ik dan de oorzaak zijn van ongewenste bevolking en daarmee de vrede van alle levende wezens verstoren.

     

     

     

     

     

    WAT ZOU DE WIJZE TEGENOVER DE ONWETENDE MOETEN DOEN

     

    1. Zoals de onwetenden hun plicht vervullen ter wille van de vruchten van dien, zo kunnen ook wijzen handelen, maar dan belangloos, om de mensen voor te gaan op het goede pad.
    2. Laten de wijzen de geest der onwetenden, die gehecht zijn aan baatzuchtig werk, niet in de war brengen. Ze moeten niet worden aangemoedigd met werken op te houden, maar over te gaan tot werken in toegewijde dienst. (Zie ook 3.29)
    3. De geestelijke ziel, die door de invloed van de drieërlei aard der stoffelijke natuur geheel in de war is, denkt dat ze zélf van alles doet, wat in werkelijkheid door de natuur wordt gedaan. (Zie ook 5.09, 13.29, and 14.19)

     

    AL DE WERKEN ZIJN DE WERKEN VAN DE NATUUR

     

    1. Wie geworteld is in de kennis der Absolute Waarheid, O sterk-gearmde, houdt zich niet bezig met de zinnen en derzelver bevrediging, want hij kent het verschil tussen toegewijde dienst en zelfzuchtige activiteit.
    2. Begoocheld door de geaardheden der stoffelijke natuur, werpen de onwetenden zich op stoffelijke bezigheden en raken eraan gehecht. Maar al houden ze zich uit gebrek aan kennis op met laagstaand werk,  dan mag dit voor de wijzen geen reden zijn hen te verontrusten. (Zie ook 3.26)
    3. Doe daarom, O Arjuna, alles wat je doet voor Mij, met je geest op Mij gericht en werp je – zonder te willen winnen, belangloos en wakker – in de strijd.
    4. Wie zijn plicht doet volgens Mijn voorschriften en zich trouw en zonder afgunst houdt aan hetgeen Ik hier onderwijs, wordt bevrijd uit de gevangenschap waarin hij zich door zijn baatzuchtig streven bevindt.
    5. Maar wie uit afgunst deze aanwijzingen veronachtzaamt en ze niet geregeld naleeft, dient beschouwd te worden als verstoken van alle kennis, verdwaasd en gedoemd tot onwetendheid en gevangenschap.
    6. Zelfs iemand wiens leven in kennis wortelt, handelt naar zijn eigen aard, want iedereen gedraagt zich naar zijn aard. Wat zou men dan met onderdrukking kunnen bereiken?

     

    TWEE STRUIKELBLOKKEN OP HET PAD VAN DE VOLMAAKTHEID

     

    1. Van alles wat op de zinnen inwerkt ondergaan de belichaamde wezens de aantrekking en de afstoting, maar men moet zich niet door de zinnen en hetgeen op ze inwerkt laten leiden, want het zijn struikelblokken op de weg naar zelfverwerkelijking.
    2. Het is veel beter zijn eigen voorgeschreven plicht te doen dan die van een ander. Want als men tijdens zijn eigen plichtvervulling fouten maakt of zelfs gedood wordt, is dit beter dan andermans plicht op zich te nemen, want het is gevaarlijk de weg van een ander te volgen. (Zie ook 18.47)

     

     

     

     

    LUST IS DE OORSPRONG VAN DE ZONDE

     

    1. Arjuna zei: O nakomeling van Vrsni, waardoor wordt iemand tot zondige daden gebracht, zelfs tegen zijn wil, alsof hij ertoe gedwongen wordt?
    2. De Allerhoogste sprak: het is louter lust, Arjuna, die ontstaat uit aanraking met de stoffelijke geaardheid hartstocht en later verandert in toorn: zij is de alles-verslindende vijand van deze wereld en de oorzaak der zonde.
    3. Zoals vuur verhuld wordt door rook, een spiegel door stof of de vruchtkiem door de moederschoot, zo wordt het levend wezen verhuld door verschillende graden van deze lust.
    4. Zo wordt het zuiver bewustzijn van het levend wezen verhuld door zijn eeuwige vijand in de vorm van lust, die nooit bevredigd kan worden en brandt als vuur.
    5. Zinnen, geest en verstand zijn de zetels van deze wellust, die de werkelijke kennis van het levend wezen versluiert en het van streek brengt.
    6. Bedwing daarom reeds in het begin, O Arjuna, beste der Bharata’s, dit grote symbool der zonde (de lust) door de zinnen te beteugelen – en dood deze vernietiger van kennis en zelfverwerkelijking.

     

    HOE DE LUST BEHEERSEN

     

    1. De zinnen zijn boven de levenloze stof verheven; hoger dan de zinnen is de geest; nog hoger dan de geest is het verstand; en hoger nog dan het verstand is zij (de ziel)[4].
    2. Wanneer men aldus weet dat men boven de stoffelijke zinnen, de geest en het verstand verheven is, dient men het lagere door het hogere zelf te beteugelen en zo – door bovenzinnelijke kracht – deze onverzadelijke vijand, bekend als lust, te overwinnen[5].

     

    In de Upanishads, genaamd de heilige Bhagavad Gita, in de wetenschap van de Allerhoogste Geest, in het boek van devotie, in de samenspraak tussen de Heilige Krishna en Arjuna, staat aldus het derde hoofdstuk, genaamd                                                      “Het Pad der Dienstbaarheid”.                                      



    [1] In de Bijbel, namelijk het Nieuwe Testament, wordt hierboven staande vers 8 door de apostel Paulus nogal sterk uitgedrukt als volgt: “Wil iemand niet werken, dan zal hij ook niet eten” (2 Thessalonicenzen 3: 10b)

    [2] Naam van Krishna, “Instandhouder van al wat is”.

    [3] R.P. heeft deze zin als volgt vertaald:  “O Arjuna, there is nothing in the three worlds — heaven, earth, and the lower regions — that should be done by Me, nor there is anything unobtained that I should obtain, yet I engage in action. (3.22)”  De zoon van Partha is Arjuna bedoeld. De vertaling luidt als volgt: “O Arjuna, er is niets in de drie werelden – hemel, aarde, of in de lagere gewesten dat Mij zijn voorgeschreven. Het ontbreekt Me aan niets, noch hoef Ik iets te hebben – en toch houd ik Me met werken bezig.”  (3.22)

    [4] R.P. vertaalt als volgt: The senses are said to be superior to the body, the mind is superior to the senses, the intellect is superior to the mind, transcendental knowledge is superior to the intellect, and the Self is superior to transcendental knowledge. (3.42)  “Er wordt gezegd dat de zintuigen hoger zijn dan het lichaam, het gemoed hoger dan de zintuigen, het intellect hoger dan het gemoed, en het Zelf hoger dan de transcendentale wijsheid.” (3.42)

    [5] R.P.:  Thus, knowing the Self to be superior to the intellect, and controlling the mind by the intellect that is purified by spiritual practices, one must kill this mighty enemy, lust, O Arjuna. (3.43)  “Als je vernomen hebt dat het Zelf hoger ligt dan het intellect, en het gemoed door het intellect wordt beheerst,  gezuiverd langs  geestelijke praktijken, weet aldus deze machtige vijand, lust,  te doden, O Arjuna.” (3.43)