• Hindi
  • Sanskrit
  • English
  • French
  • Portuguese
  • Dutch
  • Introcduction
  • Chapter 1
  • Chapter 2
  • Chapter 3
  • Chapter 4
  • Chapter 5
  • Chapter 6
  • Chapter 7
  • Chapter 8
  • Chapter 9
  • Chapter 10
  • Chapter 11
  • Chapter 12
  • Chapter 13
  • Chapter 14
  • Chapter 15
  • Chapter 16
  • Chapter 17
  • Chapter 18
  • Epilogue
  • 40 Verses
  • Gita in Dutch

    Hoofdstuk 2

    [Home]

    TRANSCENDENTALE  KENNIS[1]

     

    1. Sanjaya zei: toen Hij Arjuna, vol medelijden en met tranen van verdriet in de ogen, zo zag zitten, sprak Madhusüdana, Krsna, de volgende woorden:
    2. De Allerhoogste Persoon (Bhagavän) zei: hoe kom je zo onzuiver, Arjuna? Dat past niet bij iemand die de hogere waarden des levens kent. Het voert je niet naar hogere gewesten, maar naar schande.
    3. O zoon van Prthä, zwicht niet voor deze vernederende zwakheid. Dat past je niet. Laat je kleinzieligheid varen en sta op, o bedwinger van de vijand.

     

    ARJUNA VOLHARDT IN ZIJN REDENERINGEN TEGEN DE OORLOG

     

    1. Arjuna zei: O doder van Madhu (Krsna), hoe kan ik de aanval in de strijd beantwoorden door pijlen af te schieten op mannen als Bhïsma en Drona, aan wie ik de hoogste eerbied verschuldigd ben?
    2. Men kan in deze wereld beter leven als bedelaar dan ten koste van het leven van de grote zielen die mijn leraren zijn. Ook al worden ze door hebzucht gedreven, het blijven mijn leraren. Als ze gedood worden, is onze zege bezoedeld met bloed.
    3. Ook weten we niet wat beter is – de zoon van Dhrtarästra overwinnen of door hen overwonnen worden. Doden we ze, dan kunnen we het beter niet overleven. Nu staan ze voor ons op het slagveld.
    4. Ik weet niet meer wat mijn plicht is en ik ben uit zwakheid volkomen uit mijn doen. In deze toestand verzoek ik Je me duidelijk te maken wat het beste voor me is. Ik ben nu Je leerling, Je toegedaan met hart en ziel. Onderricht me.
    5. Ik weet niets te bedenken waarmee ik dit verdriet, dat me van mijn zinnen berooft, verdrijven kan. Ik zal het niet kunnen uitbannen, ook al win ik een onbetwist koninkrijk op aarde of de heerschappij van een halfgod in de hemel.
    6. Sanjaya zei: na deze woorden zei Arjuna, de vijanden-bedwinger, tot Krsna: ‘Govinda, ik zal niet vechten’, en zweeg.
    7. O telg van Bharata, daarop sprak Krsna midden tussen beide legers glimlachend de volgende woorden tot de terneergeslagen Arjuna:

     

    DE LERINGEN VAN DE GITA BEGINNEN MET DE WARE KENNIS VAN DE GEEST EN HET MENSELIJK LICHAAM

     

    1. De Allerhoogste zei: je spreekt geleerde woorden, maar treurt om iets wat het verdriet niet waard is. Zij die wijs zijn weeklagen noch om de levenden, noch om de doden.
    2. Nimmer was er een tijd waarin Ik niet bestond, noch jij, noch al deze vorsten; noch zal in de toekomst ook maar één van ons ophouden te bestaan.
    3. Zoals de belichaamde ziel in dit lichaam geleidelijk van kinderjaren overgaat naar jeugd en ouderdom, zo gaat ze bij de dood naar een ander lichaam over. Een zelfverwerkelijkte ziel raakt door zo’n verandering niet uit haar evenwicht. (Zie ook 15.08)
    4. O zoon van Kuntï, het afwisselend komen en gaan van geluk en verdriet is als het komen en gaan van zomer en winter. Geluk en verdriet ontstaan uit zintuiglijke gewaarwording, O telg van Bharata, en men moet ze onbewogen leren verdragen.
    5. O beste onder de mensen (Arjuna), wie zich door geluk noch verdriet uit zijn doen laat brengen en altijd evenwichtig blijft, kan voorzeker zijn bevrijding bereiken.

     

    DE GEEST IS EEUWIG, HET LICHAAM IS VERGANKELIJK

     

    16.  De wijzen, die de waarheid zien, erkennen dat de onzichtbare Geest (Atma, Atman) eeuwig is, en het zichtbare fysisch lichaam vergankelijk. Ze kwamen tot deze conclusies na onderzoek van het wezen van beide[2].

    1. Weet dat hetgeen waarvan het hele lichaam doordrongen is onvernietigbaar is. Niemand is in staat de onvergankelijke ziel te vernietigen.
    2. Allen het stoffelijk lichaam van het onvernietigbare, onmeetbare en eeuwige levende wezen is aan vernietiging onderhevig: daarom – vecht O telg van Bharata.
    3. Wie denkt dat het levend wezen kan doden of kan worden gedood, verkeerd in onwetendheid. Wie werkelijk kennis bezit, weet dat het zelf noch doodt, noch wordt gedood.
    4. De ziel kent geboorte noch dood. En eenmaal zijnde, houdt ze nimmer op te zijn. Ze is ongeboren, eeuwig, immer-zijnd, onsterfelijk en oorspronkelijk. Ze wordt niet gedood wanneer het lichaam wordt gedood.
    5. O Partha[3], hoe kan iemand die weet dat de ziel onvernietigbaar, ongeboren, eeuwig en onveranderlijk is, iemand doden of iemand tot doden aanzetten.

     

    DE DOOD EN DE TRANSMIGRATIE  VAN DE ZIEL

     

    1. Zoals iemand zijn oude, versleten kleren wegdoet en zich in nieuwe steekt, laat de ziel het oude, nutteloze lichaam achter en hult zich in een nieuw.
    2. Geen wapen kan de ziel ooit in stukken snijden, noch kan ze door vuur worden verbrand, door water verdronken of door de wind verdroogd.
    3. Deze individuele ziel kan breken noch oplossen, verbranden noch verdrogen. Ze is eeuwig, alomtegenwoordig, onveranderlijk, onbeweeglijk en immer eender.
    4. Er is gezegd dat de ziel onzichtbaar, onvoorstelbaar en onveranderlijk is. Nu je dit weet, mag je niet meer om het lichaam treuren.
    5. Denk je echter dat de ziel voortdurend geboren wordt en telkens sterft, dan bestaat er nog steeds geen reden tot weeklagen, O sterk-gearmde.
    6. Wie geboren is, gaat een gewisse dood tegemoet; en wie dood is, wordt zéker weer geboren. Daarom behoor je bij het onvermijdelijk vervullen van je plicht geen klacht te uiten.
    7. Alle geschapen wezens zijn niet-geopenbaard in hun begin, openbaar in hun tussen-toestand en wederom niet-openbaar wanneer ze worden vernietigd. Wat valt er dus te treuren?

     

    DE ONVERGANKELIJKE GEEST TREEDT GEMOED EN SPRAAK  BINNEN

     

    1. Sommigen zien de ziel als verbazingwekkend, sommigen beschrijven haar als verbazingwekkend en sommigen horen over haar als verbazingwekkend, terwijl anderen, ook al hebben ze over haar gehoord, helemaal niets van haar begrijpen. (Zie ook KaU 2.07)
    2. O telg van Bharata, de ziel in het lichaam is eeuwig en kan nimmer worden gedood. Daarom hoef je om geen enkel schepsel te treuren.

     

    DE HEER KRISHNA BRENGT ARJUNA ZIJN PLICHT AS KRIJGER TOT HERINNERING

     

    31.  Ten aanzien van je bijzondere plicht als ksatriya behoor je te weten dat  er voor jou geen betere taak bestaat dan strijden volgens religieuze beginselen – het is dus onnodig dat je nog aarzelt.

    1. O Partha[4], gelukkig de ksatriya’s die buiten hun toedoen zo’n gelegenheid krijgen om te strijden, waardoor de toegang tot de hemelse gewesten zich voor hen opent.
    2. Als je deze religieuze oorlog[5] echter niet strijdt, zul je wegens plichtverzuim zonden op je laden en zo je naam als held verliezen.
    3. De mensen zullen altijd schande van je blijven spreken – en voor mensen die eer hebben genoten is eerloosheid erger dan de dood.
    4. De grote veldheren, die een hoge dunk hadden van je naam en eer, zullen denken dat je louter uit angst het slagveld hebt verlaten en je daarom een lafaard vinden.
    5. Je vijanden zullen vele onvriendelijke woorden over je spreken en de draak steken met je heldhaftigheid. Wat zou er pijnlijker voor je kunnen zijn?
    6. O zoon van Kuntï, óf je zult op het slagveld worden gedood en de hemelse gewesten bereiken, óf je zult de strijd winnen en van je aardse koninkrijk genieten. Daarom – sta op en strijd vastberaden.
    7. Strijd om der wille van de strijd, zonder te denken aan geluk of verdriet, verlies of winst, zege of nederlaag – als je zo handelt, blijf je altijd van zonden vrij.

     

    DE BELANGRIJKHEID VAN KARMA-YOGA, DE ONBAATZUCHTIGE          DIENSTVERLENING

     

    1. Tot dus ver heb Ik je de analytische kennis van de sankhya-filosofie[6] uitéén gezet. Luister nu naar wat Ik te zeggen heb over de yoga, waarbij men werkt zonder dat men daardoor aan zijn handelen gebonden raakt. O zoon van Partha[7],  als je je deze kennis eigen maakt, kun je jezelf bevrijden van de terugslagen van je doen en laten.
    2. Wie dit nastreeft lijdt verlies noch achteruitgang – en een kleine vooruitgang op deze weg kan een mens voor het ernstigste gevaar behoeden.
    3. Degenen die deze weg begaan, zijn vastberaden en kennen slechts één doel. Maar de besluitelozen, O geliefd kind van de Kuru’s, worden geleid door een verstand dat zich op vele dwaalplaatsen begeeft.

     

    DE VEDA’s BEHANDELEN BEIDE MATERIËLE EN GEESTELIJKE ASPECTEN VAN HET LEVEN

     

    42-43.

    Mensen met weinig kennis voelen zich bijzonder aangetrokken door de bloemrijke taal der Veda’s, die hun verschillende vormen van baatzuchtig streven aanbevelen in geval ze willen worden verheven naar de hemelse gewesten, waar hen een goede geboorte, macht en hemelse vreugde wachten. Begerig naar zingenot en een leven in weelde, zeggen ze dat dit alles te boven gaat.

    44.        Degenen die te zeer aan zingenot en aardse weelde hangen en hierdoor verward van geest zijn, komen niet tot het vaste besluit de Allerhoogste toegewijd te dienen.

    45.        De Veda’s handelen hoofdzakelijk over de drieërlei aard der stoffelijke natuur. Rijs boven deze geaardheden uit, O Arjuna. Wees aan alle ontstegen. Wees vrij van alle dualisme en alle bezorgdheid om veiligheid en winst en wees hecht verankerd in het zelf.

    46.        Alle doeleinden die een kleine bron geleidelijk dient, kunnen ineens worden gediend door meren en zeeën. Evenzo kunnen alle doeleinden van de Veda’s worden gediend door degene die weet wat hun ene doel is.

     

    DE THEORIE EN PRAKTIJK VAN KARMA-YOGA

     

    47.        Je hebt het recht je voorgeschreven plicht te vervullen, maar de vruchten ervan komen je niet toe. Zie jezelf nooit als oorzaak van het resultaat van je bezigheden en tracht nooit je plicht te verzaken.

    48.        Wees standvastig in yoga, Arjuna. Doe je plicht en laat alle gehechtheid aan slagen en falen varen. Zo’n evenwichtigheid van geest wordt yoga genoemd.

    49.        O Dhananjaya[8], bevrijd jezelf van alle baatzuchtig werk door toegewijde dienst en geef je aan dat bewustzijn volkomen over. Zij die de vruchten van hun werk willen plukken zijn schapers.

    50.        Wie toegewijde dienst verricht, bevrijdt zich nog tijdens dit leven van de terugslagen zowel van goede als van slechte daden, Arjuna. Tracht dus te handelen in Karma-yoga  of Seva – de kunst  van alle arbeid.

    51.        De wijzen, die toegewijde dienst verrichten, zoeken hun heil in de Heer en bevrijden zich uit de kringloop van geboorte en dood door van de vruchten van hun arbeid in de stoffelijke wereld af te zien. Zo kunnen ze daar komen, waar men van alle ellende vrij is[9].

    52.        Wanneer je verstand uit het dichte woud der begoocheling te voorschijn komt, zul je onverschillig zijn jegens alles wat er gehoord is en alles wat er nog gehoord zal worden.

    53.        Is je geest niet meer in beweging te brengen door de bloemrijke taal der Veda’s en verkeert hij onwankelbaar in de verheven rust der zelfverwerkelijking, dan ben je het goddelijk bewustzijn deelachtig geworden.

    54.        Arjuna zei: waaraan herkent men iemand wiens bewustzijn aldus opgaat in het Bovenzinnelijke? Hoe spreekt hij en wat zijn zijn woorden? Hoe zit hij en hoe loopt hij?

     

    DE KENMERKEN VAN EEN ZELF- GEREALISEERDE PERSOON.

     

    55.        De Allerhoogste zei: O Partha, wanneer men alle zinnelijk verlangen dat uit het dwalen van de gedachten voortkomt laat varen en wanneer men de geest alleen in de zelfbevrediging laat vinden, heet men in zuiver bovenzinnelijk bewustzijn te verkeren.

    56.        Wie zich niet van streek laat brengen door het drievoudig leed, wie in gelukkige omstandigheden niet opgetogen is en wie vrij is van gebondenheid, vrees en woede, wordt een wijze van standvastige geest genoemd.

    57.        Wie zonder bindingen is, wie zich niet verheugt wanneer hem iets goeds overkomt, noch treurt wanneer er iets kwaads geschiedt, is echt verankerd in volmaakte kennis.

    58.        Wie – zoals een schildpad zijn ledematen intrekt onder zijn schild – in staat is zijn zinnen af te wenden van wat ze prikkelt, wordt geacht zich waarlijk in staat van kennis te bevinden.

    59.        De belichaamde ziel kan weliswaar van zingenot weerhouden worden, hoewel ze haar smaak voor het zinneprikkelende behoudt. Maar wanneer ze zich er niet meer om bekommert, doordat ze een hogere smaak ervaart, is ze echt in bovenzinnelijk bewustzijn verankerd.

     

    HET GEVAAR VAN ONBETEUGELDE ZINTUIGEN

     

    60.        De zinnen zijn zo sterk en onstuimig, O Arjuna, dat ze zelfs de geest meeslepen van een mens die onderscheidsvermogen bezit en juist zijn zinnen tracht te beheersen.

    61.        Wie zijn zinnen beheerst en zijn bewustzijn op Mij richt, is een evenwichtig en verstandig mens.

    62.        Wanneer men datgene beschouwt wat de zinnen bekoort, begint men zich eraan te hechten en uit deze gehechtheid ontwikkelt zich lust en uit lust ontstaat woede.

    63.        Uit woede komt begoocheling voort en uit begoocheling geheugen-verwarring. Wanneer het  geheugen verward is, verdwijnt het verstand en wanneer het verstand verdwenen is, valt men terug in het stoffelijk moeras.

     

     

     

    HET BEREIKEN VAN VREDE EN GELUK DOOR DE BEHEERSING VAN DE ZINNEN EN KENNIS

     

    64.        Wie zijn zinnen weet te beheersen door zich te houden aan de regels van vrijheid in gebondenheid, kan zich de volkomen genade van de Heer verwerven en zo verlost worden van alle voorkeur en afkeer.

    65.        Voor iemand die aldus in het goddelijk bewustzijn verkeert, bestaat het drievoudig leed van de stoffelijke wereld niet meer; in zo’n gelukkige toestand komt het verstand spoedig in evenwicht.

    66.        Wie niet in bovenzinnelijke bewustzijn verkeert, kan noch een beheerste geest, noch een evenwichtig verstand hebben, zonder welke men geen vrede kan vinden. En hoe kan er zonder vrede geluk bestaan?

    67.        Zoals de storm een schip over het water weg kan blazen, zo kan alleen al één van de zinnen, waarop de geest zich richt, iemands verstand op hol laten staan.

    68.        Daarom, O sterk-gearmde[10], beschikt iemand die de neigingen van zijn zinnen beteugelt beschikt over een evenwichtig verstand.

    69.        De welbeteugelde waakt in datgene wat iederéén als nacht beschouwt; en datgene wat iederéén in waakt is nacht voor de schouwende wijze[11].

    70.        Alleen hij die zich niet laat verwarren door de ononderbroken stroom van begeerten – welke als rivieren uitmonden in de oceaan, die aldoor gevuld wordt, maar altijd kalm is -  alleen hij kan vrede vinden, en degenen die zulke begeerten tracht te bevredigen niet[12].

    71.        Wie elke neiging tot zinsbevrediging heeft opgegeven en een leven vrij van begeerten leidt, wie elke gedachte dat hij enig-iets bezit heeft laten varen en er geen vals ego op nahoudt – alleen die mens kan werkelijk vrede vinden.

    72.        Dit is de weg van het geestelijk en goddelijk leven en wie hem heeft gevonden kent geen verbijstering meer. Wie in deze wezensstaat verkeert, al is het eerst in het uur van zijn dood, bereikt de Weidsheid der rust[13].

     

    In de Upanishads, genaamd de heilige Bhagavad Gita, in de wetenschap van de Allerhoogste Geest, in het boek van devotie, in de samenspraak tussen de Heilige Krishna en Arjuna, staat aldus het tweede hoofdstuk, genaamd                                        “Transcendentale  Kennis”.



    [1] Samenvatting van de Gita.

    [2]  Deze vers werd aangepast naar de vertaling uit het Sanskriet in het Engels van Dr. Ramananda Prasad. De vertaling van het Krishna bewustzijn is als volgt:  “De wijzen, die de waarheid zien, erkennen dat het niet-zijnde niet blijft en het zijnde niet vergaat. Ze kwamen tot deze slotsom na onderzoek van het wezen van beide.”

    [3] Op Arjuna gericht.

    [4] Arjuna.

    [5] Innerlijke strijd tussen goed en kwaad.

    [6] De wetenschap van de transcendentale kennis.

    [7] “O zoon van Partha”, Arjuna behorende tot de familie van Partha.

    [8] Arjuna in feite.

    [9] R.P. vertaalt vers 51 uit het Sanskriet als volgt: ‘Karma-yogis are freed from the bondage of rebirth due to renouncing the selfish attachment to the fruits of all work, and attain blissful divine state of salvation or Nirvana.’ Vertaald: ‘Karma-yogis zijn van de slavernij der wedergeboorte verlost, daar ze zelfzuchtige gehechtheid aan werk resultaten hebben prijs gegeven, om het gezegende en goddelijke oord van heil of Nirvana te benaderen.’ Nirvana: Zijntoestand waarin het stoffelijke bestaan wijkt en welke voorafgaat aan alle geestelijke, toegewijde activiteit.

    [10] Arjuna.

    [11] Het wordt door R.P. als volgt uit het Sanskriet vertaald: ‘A yogi, the person of self-restraint, remains wakeful when it is night for all others. It is night for the yogi who sees when all others are wakeful. (2.69)’

    [12] Anders nog: ‘Zoals de  immer volle oceaan kalm en onberoerd blijft, ook al stromen de rivieren in hem binnen, zo vindt, al golft het genot op hem toe, de wijze vrede – maar niet degene die het genot begeert.’

    [13] Door R.P. als volgt vertaald: ‘O Arjuna, this is the superconscious state of mind. Attaining this state, one is no longer deluded. Gaining this state, even at the end of one’s life, a person becomes one with the Absolute. (2.72)’